Loonmatiging 2012-2014 is niet onwettigBij arrest nr. 230.207 van 13 februari 2015 heeft de Raad van State het beroep tot nietigverklaring verworpen dat ingesteld was tegen het koninklijk besluit van 28 april 2013 waarbij de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling voor de jaren 2013 en 2014 op 0% wordt vastgelegd.
Een eerste punt van kritiek hield verband met het feit dat bij de afdeling Wetgeving van de Raad van State op 29 maart 2013 een dringende adviesaanvraag is ingediend, ingegeven door de omstandigheid dat het besluit met terugwerkende kracht in werking diende te treden op 1 januari 2013. Die terugwerking is vervolgens, juist naar aanleiding van datzelfde advies van de Raad van State, achterwege gelaten, zodat de motivering van de spoedeisendheid niet meer pertinent zou zijn. Die kritiek wordt van de hand gewezen omdat de relevantie van de motivering beoordeeld dient te worden op het ogenblik dat het ontwerp aan de Raad van State wordt bezorgd en dat de procedure die bij wet is vastgelegd, voorziet in termijnen die ingaan op het ogenblik van de bekendmaking van het technisch verslag over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven moet dit verslag in principe uitbrengen vóór 30 september, maar doordat de bekendmaking van de inlichtingen met betrekking tot de andere landen vertraging had opgelopen, heeft die Raad dat verslag pas op 21 december kunnen uitbrengen. Na deze datum heeft dit ontwerp evenwel geen buitengewone vertraging meer opgelopen.
De kritiek met betrekking tot de terugwerkende kracht die de Staat desondanks aan het bestreden besluit verleend zou hebben, komt te laat en houdt geen verband met het besluit op zich maar met de uitvoering ervan, over welke aangelegenheid de Raad van State zich niet behoort uit te spreken.
Een tweede punt van kritiek had betrekking op het feit dat het besluit een aantasting inhield van de vrijheid van collectief overleg, welk beginsel zowel in het intern recht, als in het internationaal recht gehuldigd wordt. De Raad van State verwerpt dat middel door te stellen dat de procedures die bij wet zijn vastgelegd en die voorzien in twee fasen van collectief overleg, namelijk enerzijds, het overleg tussen de sociale partners, en anderzijds het overleg tussen diezelfde partners met, daarbovenop, de bemiddeling van de regering, in acht genomen zijn en dat het bestreden besluit pas genomen is nadat beide overlegfasen mislukt waren. Bovendien is de vastlegging van de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling op 0% een zaak van beleidskeuze die buiten de bevoegdheid van de Raad van State valt. (16/02/2015) |