Verbod op plaatsbezoeken door vastgoedmakelaars en -kantoren – Verwerping vorderingen tot schorsingBij arresten nrs. 248.921 en 248.922 van 13 november 2020 verwerpt de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State twee vorderingen tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid. De eerste vordering betwist het ministerieel besluit van 1 november 2020 en de daaraan door de overheid verleende verduidelijkingen in de FAQ in de mate daarbij een verbod wordt opgelegd aan vastgoedmakelaars en -kantoren om in de periode van 2 november tot 13 december 2020 plaatsbezoeken te organiseren met het oog op het verkopen of verhuren van woningen aan particulieren in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus. In deze zaak verwerpt de Raad van State de vordering omdat geen van de verzoekende partijen onderbouwt waarom het verbod dergelijke ernstige gevolgen heeft dat een schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid is vereist. Geen van de vastgoedmakelaars of -kantoren, noch hun beroepsvereniging brengen concrete en verifieerbare gegevens aan die aantonen dat het door hen ingeroepen financieel en concurrentieel nadeel dergelijke voor de overleving van de onderneming of vereniging ernstige gevolgen heeft dat een schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid zich opdringt. De twee verzoekers die hun recht op huisvesting geschonden achten door het gebrek aan perspectief om tijdig een nieuwe, kwalitatieve en betaalbare woonst te vinden, tonen evenmin aan dat in de feiten een nakend of reëel gevaar dreigt dat een schorsingsmaatregel zou kunnen rechtvaardigen. De tweede vordering is enkel gericht tegen het ministerieel besluit van 1 november 2020 doch eveneens in de mate daarin een verbod ligt besloten voor de vastgoedmakelaar of het vastgoedkantoor om plaatsbezoeken te organiseren voor de consument. De Raad van State is van mening dat de verzoekende partijen (vastgoedsector) niet doen aannemen dat een schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid zich opdringt nu zij geen gegevens, cijfers of stavingsstukken aanbrengen die kunnen verantwoorden dat de vordering bij uiterste hoogdringendheid door de Raad dient te worden behandeld. (14/11/2020) |